Solliciteren, koken voor tien mensen, een rivaal verslaan op de squashbaan: iedereen moet wel eens een topprestatie leveren. Een goede mentale voorbereiding is de sleutel tot succes.

Hij weet het nog: de hemel was knalblauw die dag. De zon prikte, de witte toppen van de berg glinsterden hoog in de lucht. De Tour de France-renners die op 14 juli 1981 de bocht indraaiden naar de voet van de Alpe d’Huez, voelden iets magisch opkomen: dit was ’m dan, de klim die iedereen de adem doet stokken en zelfs de allergrootste renners tot nederigheid dwingt. Eenentwintig haarspeldbochten, en nog veel meer momenten om duizend doden te sterven: wie hier kan pieken, is een held tot in lengte van dagen.

Peter Winnen was die dag in vorm. ‘Onder aan de berg demarreerde ik, in een impuls. Het ging ontzettend lekker, zo lekker dat ik ervan schrok. Mijn voorsprong op Hinault en Zoetemelk werd groter. Maar toen kwam het protest van het lichaam. Fietsen in de Tour is iets onmenselijks. Je blijft maar vragen aan je lichaam, terwijl dat onwillige kreng voortdurend alle alarmbellen laat rinkelen. Maar die dag ging ik door, als een bezetene. In mijn hoofd bleef ik kalm; rampgedachten relativeerde ik. De drang om een topprestatie neer te zetten, duwde me omhoog. Dat was dezelfde drang die ik als achtjarig jongetje had gevoeld toen ik naar de wielerkoersen op de Belgische televisie zat te kijken: ik wilde heldhaftig zijn, net als die renners op het scherm.’ Peter Winnen werd die middag niet meer ingehaald. Uit ontzag voor zijn piekprestatie van die dag werd de vijftiende haarspeldbocht op de Alpe d’Huez naar hem vernoemd.

Winnen denkt dat hij zo onwaarschijnlijk goed kon presteren omdat zijn lichaam helemaal goed voelde. ‘Dat heb je soms, dan zit gewoon alles mee en voel je je supersterk. Mentaal zat het ook goed. Ik voelde me die dag ontspannen: ik hoefde aan niemands verwachtingen te voldoen. Als debutant had ik mezelf ten doel gesteld om ervaring op te doen, niet om te winnen.’

De drang om te presteren

Pieken op het juiste moment: het is iets waar niet alleen topsporters van dromen. Een partijtje squash van de buurman winnen, als wereldkampioen kalkoenplukken in het Guinness Book of Records komen, indruk maken tijdens die belangrijke presentatie op het werk, de sterren van de hemel zingen op de stip bij Idols: allemaal kennen we momenten waarop we een topprestatie willen neerzetten. Het is een algemeen menselijke behoefte om te willen pieken, schrijft oud-atletiektrainer Henk Kraaijenhof in zijn boek De kunst van presteren. Volgens Kraaijenhof komt die drang voort uit onze biologische aanleg: om te overleven, beschikken we over de drang om de sterkste te zijn. En om stilstand en achteruitgang tegen te gaan, hebben we geleerd steeds nieuwe uitdagingen op te zoeken waarvoor we onze verborgen krachten moeten aanspreken. Met andere woorden: de achtjarige Peter Winnen volgde gewoon zijn instinct toen hij besloot dat hij de beste profrenner ter wereld wilde worden.

Maar wat bepaalt nu of we zullen vlammen of afbranden? Kun je er eigenlijk wel voor zorgen dat je op een gepland tijdstip in topvorm bent? Zijn we allemaal in staat om te schitteren als Yvonne van Gennip, die nooit aan haar Oost-Duitse concurrenten kon tippen, maar hen triomfantelijk voorbij schaatste tijdens de Olympische Spelen van 1988 – precies op het goede moment? ‘Vergeet niet dat het lichaam geen machine is,’ zegt Peter Winnen. ‘Het valt niet te programmeren. Je hebt te maken met een wisselwerking tussen allerlei factoren. Kwaaltjes, slecht weer, lekke banden, ruzies, verkeerd eten, noem maar op. Het kan allemaal net tegenzitten.’

Desondanks is er in de loop der jaren steeds meer kennis vergaard over het leveren van topprestaties, en hoe die zijn te beïnvloeden. In de psychologie is zelfs een aparte tak ontstaan: die van de ‘performance psychology’, oftewel de psychologie van het pieken. Door onderzoek te doen naar hoe de profs – van balletdanser tot neurochirurg en van autocoureur tot advocaat – zichzelf tot een topprestatie weten op te zwepen, komen we er steeds meer achter wat toppers tot toppers maakt, en welke principes ten grondslag liggen aan het pieken.

Wat allereerst van belang blijkt te zijn, is hoe je omgaat met stress. Het leveren van een topprestatie moeten we zien als een vorm van tijdelijke stress, en wel een soort stress die ineens gigantisch hoog oploopt. Eerste vereiste is dat je daarbij het hoofd koel kunt houden en veerkrachtig bent. De Amerikaanse psychologe Suzanne Kobasa ontdekte het belangrijkste geheim van stressbestendige mensen: ze zijn zich ervan bewust dat ze controle kunnen uitoefenen op datgene waar ze mee bezig zijn.

Behalve goed met stress kunnen omgaan, moet je voor een piekprestatie uiteraard ook iets kunnen. Niemand zwemt zomaar een wereldrecord op de 50 meter vrije slag, en niemand wint een Oscar met één keer in de week amateurtoneelspelen. Inge de Bruijns gouden plakken en Nicole Kidmans glansrollen zijn slechts het topje van een ijsberg: er zitten jaren van oefenen en tegenslagen, vele uren van bloed, zweet en tranen achter. Kortom: wie een topprestatie wil neerzetten, zal eerst een heel concreet doel voor zichzelf moeten stellen en dan langdurig, op tamelijk monomane wijze, aan zijn capaciteiten moeten gaan werken. Talent is daarbij mooi meegenomen, maar veel oefenen stukken belangrijker.

Alleen door training kom je er echter ook nog niet, weet sportpsycholoog Ruben Dekker. ‘Op topniveau traint iedereen even hard, waardoor de verschillen in conditie en techniek verwaarloosbaar klein zijn. Dat betekent dus dat je op een ander gebied beter moet worden dan anderen: het terrein van de mentale vaardigheden. Die kunnen namelijk de doorslag geven wat betreft winst of verlies.’ Met zijn bedrijf Keizer Prestatie Consultancy adviseert Dekker mensen die topprestaties willen neerzetten in sport en werk.

 

 

Volgens de filosofie van Keizer Prestatie Consultancy draait het bij uitblinkers om vijf vaardigheden: zelfkennis (het vermogen je eigen prestaties en vorderingen realistisch te beoordelen), acceptatie (de bereidheid om open te staan voor wat het leveren van een topprestatie van je vraagt), concentratie, verbeeldingskracht (het vermogen je van tevoren in te beelden hoe je topprestatie eruit zal zien) en overtuiging (het geloof in eigen kunnen). Vooral dat laatste zorgt ervoor dat we een drive krijgen om tot het uiterste te gaan: de ‘bezetenheid’ van Peter Winnen. Niet focussen op de eindzege

Het is de kunst om die drive te blijven vasthouden, want on our way to the top krijgen we onherroepelijk te maken met tegenslagen.

‘Daarbij is van cruciaal belang dat je je motivatie niet haalt uit het verslaan van anderen, maar uit jezelf,’ zegt hoogleraar Nico van Yperen, verbonden aan de vakgroep sociale en organisatiepsychologie van de Groningse universiteit. Volgens hem moet je je richten op iets waar je invloed op hebt. Ergens beter in worden heb je zelf onder controle, terwijl winnen iets is wat buiten je eigen invloedssfeer ligt. Van Yperen verdiepte zich in de vraag waarom de ene sporter vlamt en de andere afbrandt. ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen die vooral zijn gespitst op winnen, daar vaak geen betere prestaties door neerzetten. Sterker nog, het almaar focussen op de eindzege kan de prestatie juist ondermijnen. Neem de schaatsers Jochem Uytdehaage en Bob de Jong. Allebei kwamen ze twee jaar geleden ijzersterk aan de start op de Olympische Spelen in Salt Lake City. Uytdehaage reed drie wereldrecords, terwijl De Jong volledig afbrandde. Het verschil zat ’m in hun houding: Uytdehaage was vooral geconcentreerd op zijn eigen prestatie, terwijl De Jong de hele tijd op goud gericht was. Dat heeft hem mogelijk de das omgedaan. Wil je kunnen pieken, dan moet je je richten op de taak zelf, en niet op mogelijke uitkomsten als winst of verlies. Bovendien moet je de taak die je jezelf hebt gesteld heel erg leuk vinden. Dáár haal je namelijk de meeste energie uit om door te gaan. Als je wilt presteren om te groeien, raak je niet ontmoedigd als het niet meteen lukt, en blijf je doorgaan met het verbeteren van jezelf.’

Onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat degenen die iets willen presteren omdat ze die bezigheid op zich leuk vinden, minder faalangstig zijn; ook geloven deze mensen dat ze beter kunnen worden áls ze er maar hard genoeg voor werken. Van Yperen: ‘Terwijl degenen die alleen maar voor goud gaan, meestal de – onterechte – gedachte hebben dat ze het vooral van hun aangeboren aanleg moeten hebben. Daardoor raken ze op den duur minder gemotiveerd om ergens voor te knokken.’ Ø       Gedachtetraining en emotiemanagement: voorkom doemdenken, want dat zorgt voor angst die afleidt van datgene wat u te doen staat. Denkt u: ‘Die dubbele axel mislukte vorige keer, hij zal nu ook wel fout gaan,’ dan zet u de hersenen in de verkeerde stand doordat u het beeld van een verkeerde beweging oproept. Om de weg te bereiden voor een piekprestatie, is het beter te leren denken: ‘Weliswaar mislukte de dubbele axel vorige keer, maar nu heb ik de kans te laten zien hoe mooi ik hem springen kan. Die kans grijp ik.’ De spanning blijft dan weliswaar, maar de emotie is dan positief en dat verbetert de prestatie.

 

 

Hersentraining

Tja, en dan komt het moment waarop je jezelf in flow moet zien te brengen: die bijzondere toestand waarin alles vanzelf lijkt te gaan, tijd niet meer bestaat en je boven jezelf lijkt uit te stijgen. Want zonder flow kan niemand pieken. ‘Flow bereik je door goed met angst om te gaan,’ zegt sportpsycholoog Peter Paul Moormann, voormalig bondscoach kunstschaatsen en samen met Rob Pijpers schrijver van het onlangs verschenen boek Scoren tussen de oren. ‘Iemand die iets groots wil neerzetten, voelt namelijk meestal angst. Dat is op zich prima. Je mag zelfs heel veel angst voelen of opgefokt zijn, zolang je er maar controle over hebt. Van spanning word je scherp, en die extra energie heb je nodig om straks te kunnen pieken. In het beste geval zorgt die energieke concentratie ervoor dat je het gevoel krijgt op vleugels te worden gedragen. Je komt in hoger sferen. Alles gaat automatisch.’ Dat noemt Moormann een ‘positieve dissociatie’, oftewel een veranderde bewustzijnstoestand. Maar de angst kan ook met je aan de haal gaan, met een negatieve dissociatie als gevolg: je klapt dicht, je blokkeert, en in het ergste geval krijg je zelfs een black-out. Moormann: ‘Je weet dan niets meer, wilt niets meer en voelt niets meer. Tussen de twee uitersten van positieve en negatieve dissociatie zitten tal van andere vormen van dissociaties, zoals het gevoel hebben in een cocon te zitten, als een robot te bewegen, van buitenaf naar jezelf te kijken of in een trance te zitten.’

Gelukkig reikt de psychologie ons een aantal technieken aan om te zorgen dat we niet in piekpaniek schieten.
 

Ø       Visualisatie: uit onderzoek blijkt dat mensen die zich hun perfecte piekprestatie van tevoren inbeelden, beter presteren. Hoe meer zintuigen u hierbij gebruikt, hoe beter. Dit activeert de spieren en de circuits in de hersenen die ook bij de piekprestatie gebruikt worden. Het is een soort warming-up, die zorgt voor een automatisme op het moment suprême.

Ø       Aandachtmanagement: blijf altijd vooruit kijken en focussen op die aspecten van de taak die nodig zijn voor een goede prestatie. Nooit terugblikken of analyseren wat er zojuist fout ging, dat leidt veel te veel af van wat u nú moet doen. Afhankelijk van de situatie past u uw aandachtsstijl aan: bij een penalty concentreert u zich op het plekje waar u de bal moet raken, terwijl u voor een goede voorzet juist open moet staan voor alle signalen uit het hele veld.

Ø       Alternatieven voorbereiden: laat u niet verrassen als de situatie tijdens uw piekprestatie plotseling anders is dan verwacht. Bereid zorgvuldig noodscenario’s voor die u zo uit de kast kunt trekken.

En als het ondanks al die goede raad niet lukt een topprestatie te leveren? Neem dan een voorbeeld aan Jochem Uytdehaage. Toen hij in Salt Lake City op het allerlaatste moment zijn derde gouden medaille misliep, zei hij dat hij de beste prestatie had neergezet die in zijn vermogen lag. Aan zijn blik was te zien dat niemand hem dat gelukzalige gevoel meer kon afpakken.