In de laatste editie van SquashLife heeft columnist Paul Turken zijn visie gegeven op de ontwikkeling van de squashsport vanuit economisch perspectief. Zijn beschouwing was aanleiding voor Robert Hulsebos, squashliefhebber en bekend vanwege zijn grote inspanningen voor Euregio Squash, om in de pen te klimmen. Beide bijdragen willen we jullie niet onthouden. En een duit in het zakje is uiteraard welkom! De Economie van Squash
De laatste maanden zijn we platgegooid met verhalen over de kredietcrisis. Moeten we dat gedoe nu ook al aanhoren in ons squashblad. Die relatie lijkt toch wat vergezocht. Squash is een sport. Daar hoef je geen geld voor te lenen. Dat doe je gewoon. Dus er is toch nog iets in ons land dat niets met die stomme Amerikaanse banken te maken heeft. Was dat maar zo. Aan squash willen tegenwoordig heel veel partijen wat verdienen en dus komt ook het thema krediet om de hoek. Laten we eens even kijken naar de geschiedenis van het eigendom in de squashwereld.

De Vereniging
In de goede oude tijd waren squashbanen eigendom van een vereniging. Een vereniging is een oude Nederlandse rechtsvorm. Een groep individuen richt een vereniging op, vormt een bestuur en kan economisch handelen. Deze verenigingen deden aan ledenwerving, verworven inkomsten, gingen leningen aan en bouwden een aantal squashbanen in een simpele accommodatie. Vanaf 1935 tot 1970 ontstonden op die manier talloze beroemde verenigingen, sommigen zijn zelfs nog ouder. Ook waren er brede sportverenigingen die er een squashafdeling bij kregen. Deze structuur was economisch zeer efficiënt. Er waren lage kosten die altijd direct waren, dat betekent volledig samenhangend met de sport (geen overhead, geen leiding, geen organisatie, nauwelijks medewerkers). De vereniging heeft geen eigenaren en hoeft geen resultaat te maken en keert geen dividend uit. Ook dat bespaart geweldig in de exploitatie. Met relatief lage lidmaatschapsgelden en drankjes net boven kostprijs kon een complete exploitatie worden geregeld. En de vereniging werd rijk. Niet door hoge inkomsten maar omdat men eigenaar was van de grond en het gebouw, die beide in de loop der jaren een vermogen waard werden.

De squashbaaneigenaar
Elke gemotiveerde squasher speelde in de zeventiger jaren bij een vereniging en zag onmiddellijk de economische mogelijkheden. Immers men zag dat men voor lage kosten een moderne sport kon beoefenen. Andere sporten (tennis, golf, zwemmen, fitness) vroegen veel hogere tarieven en kwamen daar mee weg. Squash was bovendien spectaculair groeiend. Daarmee ontstond er een nieuwe economische kans. Squashers bouwden nieuwe centra, merendeels in stedelijke gebieden. Deze centra konden al draaien op 60 squashers per baan. In die tijd varieerde de participatiegraad in de stedelijke gebieden tussen een half en één procent van de bevolking. Dus een stad van 50.000 inwoners kon zich een altijd een centrum van 8 banen permitteren. De tariefstelling werd hoger en niet-leden, regelmatige spelers, besteedden meer dan wel-leden die regelmatig speelden. Dus de club-met-leden-gedachte was niet meer efficiënt. Baromzet werd een belangrijk onderdeel van de exploitatie. Vanaf dat moment kwam ook de bond in de problemen. Immers de baaneigenaar zat niet op leden te wachten en ook niet meer op het bijdragen aan de kosten van de bond. Hoewel deze baaneigenaren van oudsher liefhebbers waren, werden ze steeds meer exploitant en vastgoed beheerder. Maar de exploitatie en het vastgoed waren wel in één hand en werkten samen voor de sport.

De baaneigenaar als verhuurbedrijf
De laatste slag maken we nu mee. De starters uit de zeventiger en tachtiger jaren zijn nu pensioenrijpe vastgoed beheerders geworden. Er zijn nog steeds liefhebbers, maar het is een enkeling die zelf nog squashles geeft aan de junioren. Er ontstaat steeds meer een scheiding tussen de eigenaar van het complex en de squashexploitant. Dat is in Nederland het economisch model van de 21e eeuw aan het worden. In plaats van geen betaalde leiding, geen functionarissen, geen overhead zoals in de verenigingstijd zijn er nu twee complete economische eenheden die moeten leven van wat squash opbrengt. De beheerder van het vastgoed mag van zijn bank en van de fiscus (die werken daarin samen) niet meer denken in termen van rendement op de oorspronkelijke aanschafkosten. De panden en nog meer de grondjes uit de zeventiger en tachtiger jaren zijn inmiddels goud waard. Dus moeten ze ook goud (7 tot 12% rendement op de actuele waarde) opbrengen. Daarnaast is er de exploitant die dat centrum minstens 100 uur per week moet openhouden. Vroeger deden we dat als een pop&mom shop binnen het gezin maar zo werkt dat nu niet meer. De exploitant heeft op 8 banen dus ook nog eens 2 a 3 medewerkers op de loonlijst staan. Dat kan niet overal altijd precies uit. En als er spanning op het systeem komt staan de belangen van de vastgoed eigenaar en squashexploitant haaks op elkaar.

En die kredietcrisis dan
Die komt er voor squash levensgroot aan. De huidige generatie startende eigenaren uit de zeventiger en tachtiger jaren zullen met hun bezit ergens naar toe moeten. Wie moet dat dan gaan kopen. Jonge squashfanaten gaan, in de huidige kredietsituatie, nooit de kredieten krijgen die nodig zijn voor de immense onroerend goed transacties. Daarnaast moet je ook nog aan de vertrekkende exploitant goodwill betalen over zijn klantenbestand. De banken zien je komen. Dus kopen zit er niet in voor beginners (net als op de huizenmarkt). Natuurlijk kun je blijven pachten. Maar het is erg demotiverend om te zien wat er maandelijks vertrekt naar de vastgoedfirma en wat je zelf dan overhoudt. In sommige centra lijkt dat op moderne slavernij. Natuurlijk blijft er de variant van loondienst voor de jonge squasher, maar in dat geval gaan de exploitatie risico's terug naar de vastgoed firma die dat juist niet wil. En de jonge ondernemer krijgt niet de kans iets op te bouwen. In dit hele spel wordt de spoeling voor iedereen een beetje dun. En wie investeert dan nog in de jeugd, in de talenten, in de marketing voor de sport, in de topsport en in de events voor topspelers? Ons economisch model, inclusief onze eigen kredietcrisis, kan wel eens een belangrijk breekpunt worden bij het toekomstige succes van onze sport.

Paul Turken

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Het laatste woord van Paul Turken” -> ik hoop maar dat dit bovenschrift boven je column figuurlijk bedoeld is – ik lees je artikelen altijd me veel belangstelling. Ook het artikel in de laatste Squash Life weer. Veel van wat je daar schrijft is heel herkenbaar, ook al ben ik wat jonger en korter bij de squashsport betrokken dan jij.

Waar het me echter jeukt, is  dat het beeld dat je schetst niet helemaal volledig is. Graag wil ik er een paar ‘trends’ aan toevoegen - in mijn ogen niet geheel onbelangrijke trends. Zeker ook vanuit het oogpunt van de wat er serieuzere competitie/verenigingssquasher. Een ontwikkeling waar je bijvoorbeeld aan voorbij gaat is de  ‘evolutie’ van de bestaande squashcentra. Net als in de natuur geldt voor de squasheconomie de wet van ‘survival of the fittest’.  Veel eigenaren/exploitanten passen zich aan aan de veranderende economische situatie, bijvoorbeeld door het organiseren van nevenactiviteiten zoals darten, pokeren, gezamenlijk voetbalwedstrijden op grootscherm kijken, trainingsweekenden, stapavonden etc. Ze hebben vaak een gezelligheid/betrokkenheids vergrotend karakter en uiteraard ook het doel het gemiddelde aantal ‘barkrukuren’ per bezoeker te verhogen. Van investering kun je hier nauwelijks spreken, er is geen echt werkkapitaal voor nodig, het zijn meer de uren die er in gestoken worden.

Andere squashcentra investeren juist wel en gaan er andere sporten bij doen. Tennis, fitness, dansen, vechtsporten. Om economisch minder afhankelijk te worden van (alleen) squash. Soms wordt er voor deze sporten een aparte ruimte bijgebouwd, soms gaat het ten koste van een of meer squashbanen. Het is immers een relatief kleine investering om een squashbaan (tijdelijk) om te bouwen naar een fitnesshok of een spinningruimte.  Kort samengevat komt deze trend er op neer dat men probeert andere inkomstenbronnen aan te boren, om financieel minder afhankelijk te zijn van alleen squash. Op zich hoeft deze trend geen probleem te zijn voor de verenigingsquashers. Zolang ‘de kritische massa’ (aantal squashbanen + aantal interessante tegenstanders) maar behouden blijft. Helaas zie je in sommige centra (vooral in Duitsland) dat het aantal banen zodanig gereduceerd is dat het houden van clubavonden/toernooien niet meer mogelijk is. Vaak het begin van het einde. De serieuzere squashers vertrekken naar andere centra waar dergelijke mogelijkheden nog wel zijn.

Een andere trend die ik mis is dat squash de laatste jaren steeds vaker wordt opgezet als onderdeel van een algemeen fit & gezond programma. Aangeboden door bedrijven/ketens die hun oorsprong hebben in de fitnesshoek. Nieuwe vestigingen worden gebouwd die ook een paar squashbanen bevatten. Squash is dan ahw een ‘extra fitnesstoestel’ dat je erbij kan doen. Squashen als onderdeel van een totaal fitnessprogramma. Commercieel gezien is het aandeel van squash op de gehele exploitatie relatief gering. En daarmee ook het en commerciële risico. Soms worden bestaande squashcentra overgenomen door dergelijke ketens en de algemene formule aangepast. Er komen dan sporten bij die de kar moeten gaan trekken dan wel op de weg moeten gaan houden. De squashsport ‘an sich’ wordt hierdoor naar de achtergrond gedrukt, wordt ‘onderdeel van’. Met de focus op losse verhuur van de squashbanen of verhuur als onderdeel van een relatief dure ‘passe-par-tout’. Veel van dergelijk centra zijn vooral individueel gericht, op de haastige, gezondheid/gewichtsgefocuste, sporter. Al dan niet gesubsidieerd door zijn baas en/of (ziektekosten)verzekeringsmaatschappij. Een echte squashtrainer die les geeft en squashactiviteiten ontplooit is er vaak niet. Er is immers ook geen economische noodzaak om een dergelijk persoon te zoeken en aan te trekken.  En voor een drietal squashbaantjes kan het er meestal ook niet uit. Helaas heeft dit model wel tot gevolg dat een actief verenigingsleven in dergelijke centra meestal niet van de grond komt.  In sommige van deze sportcentra kun je zelfs amper spreken van een bar. Een biertje of patatje bestellen staat er bijna gelijk aan vloeken in de kerk.  De ware verenigingsquasher voelt zich er nauwelijks nog thuis. Die speelt liever in een centrum waar er wel gezelligheid, teamspirit en leuke tegenstanders zijn. Je ziet dan ook een samenballing van dergelijke spelers in de ‘klassieke’ squashcentra, wat op zich dus weer een gunstige ontwikkeling is voor dit soort centra.

Kredietcrisis: Er is nog een andere nadelig gevolg van deze crisis voor squash. Mensen worden voorzichtiger met uitgeven van geld. Want hoewel het de meeste Nederlanders niet echt slechter gaat momenteel, merk ik toch duidelijk al dat men wat meer de hand op de knip begint te houden. Bij het squashen uit zich dat bijvoorbeeld in het meenemen van eigen drankjes en hapjes. Lidle, Aldi, Dirk - je kunt er tegenwoordig  net zulke sportdrankjes krijgen als in je squashcentrum. Maar wel voor een derde van de prijs of minder. Steeds vaker zie je dat tussen de games door de tas geopend wordt voor een slok of hap uit eigen voorraad. Er zijn centra die meegebrachte consumpties verbieden – echter veelal werkt dit averechts op de sympathie van de bezoekers en daarmee de omzet.  Het meenemen van eigen consumpties  is een trend die op zich logisch is, een direct gevolg van de economische situatie en de bovengemiddelde prijsstijgingen in de squashcentra van de laatste jaren.

Met vriendelijke groet,

Robert Hulsebos